Exodus 2

1En een man van het huis van Levi ging, en nam een dochter van Levi.
 een man Wiens naam was Amram, de zoon van Kehath, den zoon van Levi; Exo 6:17, Exo 6:19; Num 26:59.
,
 van het huis van Levi ging, Dat is, van het huisgezin en geslacht van Levi.
,
 nam Te weten, ter vrouw.
,
 een dochter van Levi Aan Levi zelven geboren, genaamd Jochebed, Num 26:59; Kehats zuster, de tante van Amram, haar man; dat is, de zuster van zijn vader, Exo 6:19. Dusdanige huwelijken zijn naderhand verboden; Lev 18:12.
2En de vrouw werd zwanger, en baarde een zoon. Toen zij hem zag, dat hij schoon was, zo verborg zij hem drie maanden.
 schoon was, Hebreeuws, goed; zie Gen 6:2.
3Doch als zij hem niet langer verbergen kon, zo nam zij voor hem een kistje van biezen, en belijmde het met lijm en met pek; en zij leide het knechtje daarin, en leide het in de biezen, aan den oever der rivier.
 niet langer verbergen kon, Want de Israëlieten woonden vermengd onder en met de Egyptenaars, Exo 3:22. En het bevel van den koning was hard en gevaarlijk het te overtreden, Exo 1:22; Heb 11:23.
,
 een kistje Anders, een lade.
,
 biezen, Hiervan maakten de Egyptenaars lichte schuiltjes; Isa 18:2.
,
 oever der rivier Hebreeuws, lip. Dit deed de moeder, opdat het kind des te lichter zou gehoord, gezien en gevonden kunnen worden.
4En zijn zuster stelde zich van verre, om te weten, wat hem gedaan zou worden.
 zijn zuster stelde zich van verre, Genaamd Mirjam; Exo 15:20; Num 26:59.
5En de dochter van Farao ging af, om zich te wassen in de rivier; en haar jonkvrouwen wandelden aan den kant der rivier; toen zij het kistje in het midden van de biezen zag, zo zond zij haar dienstmaagd heen, en liet het halen.
 den kant der rivier; Hebreeuws, aan de hand.
,
 liet het halen Hebreeuws, nam het.
6Toen zij het open deed, zo zag zij dat knechtje; en ziet, het jongsken weende; en zij werd met barmhartigheid bewogen over hetzelve, en zij zeide: Dit is een van de knechtjes der Hebreën!
 zij dat knechtje; Hebreeuws, en zij zag hem, het knechtje.
7Toen zeide zijn zuster tot Farao’s dochter: Zal ik heengaan, en u een voedstervrouw uit de Hebreïnnen roepen, die dat knechtje voor u zoge?
 voedstervrouw uit de Hebreïnnen roepen, Hebreeuws, zogende vrouw.
8En de dochter van Farao zeide tot haar: Ga heen. En de jonge maagd ging, en riep des knechtjes moeder. 9Toen zeide Farao’s dochter tot haar: Neem dit knechtje heen, en zoog het mij; ik zal u uw loon geven. En de vrouw nam het knechtje en zoogde het. 10En toen het knechtje groot geworden was, zo bracht zij het tot Farao’s dochter, en het werd haar ten zoon; en zij noemde zijn naam Mozes, en zeide: Want ik heb hem uit het water getogen.
 en het werd haar ten zoon; Dat is, zij nam hem aan voor haar zoon: zij liet hem onderwijzen in alle wijsheid der Egyptenaars; Act 7:21.
,
 Mozes, Dat is, uitgetrokken; te weten, uit het water.
11En het geschiedde in die dagen, toen Mozes groot geworden was, dat hij uitging tot zijn broederen, en bezag hun lasten; en hij zag, dat een Egyptisch man een Hebreeuwsen man uit zijn broederen sloeg.
 toen Mozes groot geworden was, Mozes was in dien tijd veertig jaren oud, machtig in woorden en daden; Act 7:23.
,
 broederen sloeg Dat is, verwanten of landslieden.
12En hij zag herwaarts en gindswaarts; en toen hij zag, dat er niemand was, zo versloeg hij den Egyptenaar, en verborg hem in het zand.
 zo versloeg hij den Egyptenaar, Dit heeft Mozes gedaan om zijn broeders te doen verstaan, dat God hen door zijn hand verlossen zou, maar zij verstonden het niet; Act 7:25.
13Des anderen daags ging hij wederom uit, en ziet, twee Hebreeuwse mannen twistten; en hij zeide tot den ongerechte: Waarom slaat gij uw naaste?
 den ongerechte Dat is, tot dien die ongelijk had.
14Hij dan zeide: Wie heeft u tot een overste en rechter over ons gezet? Zegt gij dit, om mij te doden, gelijk gij den Egyptenaar gedood hebt? Toen vreesde Mozes, en zeide: Voorwaar, deze zaak is bekend geworden!
 overste en rechter over ons gezet? Hebreeuws, een man een vorst; dat is, een vorstelijk man.
,
 zaak is bekend geworden! Of, daad, of, handel.
15Als nu Farao deze zaak hoorde, zo zocht hij Mozes te doden; doch Mozes vlood voor Farao’s aangezicht, en woonde in het land Midian, en hij zat bij een waterput.
 deze zaak hoorde, Dat is, den doodslag, door Mozes begaan, vernomen heeft.
,
 Midian, Act 7:29. Madjan; zie Gen 25:2.
16En de priester in Midian had zeven dochters, die kwamen om te putten, en vulden de drinkbakken, om de kudde haars vaders te drenken.
 de priester in Midian Anders de prins, of, overste; zie van het Hebreeuwse woord Cohen Gen 41:45. Zijn naam was Jethro, Exo 3:1, en Hobab, Num 10:29.
17Toen kwamen de herders, en zij dreven haar van daar; doch Mozes stond op, en verloste ze, en drenkte haar kudden. 18En toen zij tot haar vader Rehuël kwamen, zo sprak hij: Waarom zijt gij heden zo haast wedergekomen?
 vader Rehuël kwamen, Dat is, grootvader; alzo wordt het woord genomen 2Ki 14:3, en 2Ki 16:2, en 2Ki 18:3. Deze was een Midianiet, Hobabs of Jethros vader, Num 10:29.
,
 Waarom zijt gij heden zo haast wedergekomen? Hebreeuws, waarom hebt gij heden gehaast te komen?
19Toen zeiden zij: Een Egyptisch man heeft ons verlost uit de hand der herderen; en hij heeft ook overvloedig voor ons geput, en de kudde gedrenkt.
 overvloedig voor ons geput, Hebreeuws, puttende geput.
20En hij zeide tot zijn dochters: Waar is hij toch, waarom liet gij den man nu gaan? roept hem, dat hij brood ete.
 dochters Dat is, nichten, gelijk te zien is Num 10:29; zie de aantekeningen op 1Ch 1:50.
,
 nu gaan? Te weten, nu het zo laat op den dag is.
,
 brood ete Dat is, dat hij maaltijd houde; zie Gen 31:54.
21En Mozes bewilligde bij den man te wonen; en hij gaf Mozes zijn dochter Zippora;
 dochter Zippora; Zijn nicht, te weten, de dochter van zijn zoon Jethro, Exo 3:1.
22Die baarde een zoon; en hij noemde zijn naam Gersom; want hij zeide: Ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land.
 * Achter deze woorden staan in onze oude overzetting vele woorden, die in het Hebreeuws niet zijn, maar zij zijn er bijgevoegd uit de Griekse overzetting, en staan ook in den Hebreeuwsen tekst, Exo 18:4; vandaar zijn zij hier overgebracht.
23En het geschiedde na vele dezer dagen, als de koning van Egypte gestorven was, dat de kinderen Israëls zuchtten en schreeuwden over den dienst; en hun gekrijt over hun dienst kwam op tot God.
 vele dezer dagen, Te weten, omtrent veertig jaren, Exo 7:7; Act 7:30. Mozes heeft aan het hof van Faraö veertig jaren geleefd; hij is veertig jaren een vreemdeling en herder geweest in Midian, en veertig jaren is hij in de woestijn geweest.
,
 koning van Egypte gestorven was, En allen die naar het leven van Mozes stonden, Exo 4:19, waardoor Mozes vrijheid had in Egypte terug te keren.
24En God hoorde hun gekerm, en God gedacht aan Zijn verbond met Abraham, met Izak, en met Jakob.
 en God gedacht Zie Gen 8:1.
,
 aan Zijn verbond met Abraham, met Izak, en met Jakob Te weten, gemaakt of opgericht.
25En God zag de kinderen Israëls aan, en God kende hen.
 God kende hen. Dat is, nam zich harer aan.
Copyright information for DutSVVA